X

Warmtebronnen

De meest gebruikte warmtebronnen zijn lucht, water en aarde. Aangezien het energieverbruik van de warmtepomp rechtstreeks afhankelijk is van het temperatuursverschil tussen warmtebron en warmteafgiftesysteem zal een zo hoog mogelijke brontemperatuur de beste resultaten opleveren.

  • Lucht
  • Water
  • Aarde
Buitenlucht is overvloedig aanwezig maar wisselend qua temperatuur. Als gevolg hiervan zal het rendement (COP) van een warmtepomp met buitenlucht als bron sterk wisselen. De buitenluchttemperatuur kan in een jaar variëren tussen de -15°C en +35°C. De lucht-water warmtepompen van Western zijn ontwikkeld voor productie van voldoende warmte, ook bij lage buitenluchttemperaturen (uitgangspunt is -10°C). Deze Western warmtepompen zijn leverbaar voor buiten- en binnenopstelling. Ook een gescheiden opstelling (split) is mogelijk. Warmtepompen met buitenlucht zijn voorzien van een ontdooisysteem dat eventuele (nadelige) ijsvorming laat verdwijnen. Het ontdooien gebeurt door kortstondig de werking van de warmtepomp om te draaien. Deze ontdooiing vindt meestal plaats tussen de -3°C en +4°C.
In de grond bevindt zich grondwater met een constante temperatuur van tussen de 10°C en 14°C. Dit grondwater is meestal overvloedig aanwezig en constant van temperatuur, ook bij gebruik. Het rendement (COP) van deze warmtepomp zal dan ook hoog en constant zijn. Het water wordt omhoog gepompt waarna het via de warmtepomp weer terug de grond in wordt gebracht. Een goede waterkwaliteit verlengt de levensduur van onderdelen waarmee het in aanraking komt. Grondwater mag niet met de lucht in aanraking komen, wat wordt bereikt door het grondwatercircuit op overdruk te houden waardoor geen zuurstof vrijkomt. Western werkt samen met partners die gespecialiseerd zijn in het installeren van deze open bronnen.
De eerste meters onder het aardoppervlak zijn nog sterk onderhevig aan de seizoenschommelingen. Op 1 meter diepte schommelt de aardtemperatuur tussen de 4°C en 17°C. Op circa 6 meter diepte is die invloed bijna verdwenen en heeft de aarde een temperatuur tussen de 10°C en 12°C. Bij onttrekking van warmte uit de aarde zal de grondtemperatuur rond de grondwarmtewisselaar dalen vanaf het begin van het stookseizoen. Na het stookseizoen begint het herstel naar de oorspronkelijke grondtemperatuur omdat er minder of geen warmte aan de grond wordt onttrokken. Dit herstel zet zich voort tot aan het begin van het volgende stookseizoen. In de grond wordt een buizenstelsel (warmtewisselaar) aangebracht geschikt voor een mengsel van water en een antivriesproduct (brine). Deze warmtewisselaar kan zowel verticaal als horizontaal geplaatst worden en wordt verbonden met de warmtepomp. Western werkt ook voor deze systemen samen met partners die gespecialiseerd zijn in het installeren van deze grondwarmtewisselaars. Het juist dimensioneren van de grondwarmtewisselaar is van groot belang voor het te behalen rendement. Ook andere toepassingen zijn bij dit systeem mogelijk.